JHB-Ik-ben-Elia-mu

Ik ben Elia

Met gesloten ogen kijk ik een wereld in. Starend en speurend. Zoekend in hoopvolle verwachting naar de grens van het paradijs waar ik zo graag naartoe wil. Eenzaamheid geeft mij de ruimte om te zien. Geen afleiding door de roep van anderen die niet alleen gelaten willen worden.

Ik open mijn ogen en kijk over mijn linkerschouder. De veelkleurige stof van de zware mantel die ik draag brengt een gloed aan de onderkant van het beeld dat mijn ogen waarnemen. Achter mij zie ik hoe het water van de rivier zich sluit als de deur van een kluis. Suizend, met een finale doffe dreun.

Ik sla mijn ogen op en tot zover mijn blik kan reiken zie ik woestijn en steden. Ik voel hoe ik opgepakt word en weer wordt neergezet. In een flits zie ik de mensen als mieren heen en weer zoeken tussen plaatsen waar ze steeds weer bijeen komen met hun vragen. Als ik met mijn beide benen op de grond sta voel ik hoe mijn haren mijn hoofdhuid beschermen tegen de brandende zon. Ik knijp mijn ogen samen om verder te kunnen zien in de hoop iets van God te ontdekken. Ik hoor de stem van mijn leerling die mij niet wil laten gaan. Zal ik ooit kunnen gaan? Zal er ooit vrede zijn?

De mantel die ik om mijn schouders draag, voel ik in een vloeiende beweging van mij afglijden en op de aarde vallen. Ik kijk naar beneden en zie hem liggen. Naast mijn schoenen, grijs van het stof. Ik buig en breng mijn linkervoet omhoog, het stof sla ik ervan af. Daarna de rechter. Ik weet dat ze weer stoffig zullen worden, maar voor even wil ik het genot van schone voeten door mij heen laten gaan. Ik weet dat het maar even duurt, dat kortstondige gevoel van verlichting, kon het maar eeuwig zo zijn.

Opnieuw kijk ik naar de overkant van de rivier en zie een grote groep mannen. Tijdens mijn voetreis volgenden zij mij. Vooral mijn trouwe leerling die mij maar niet wil verlaten. Ik zie de profetenzonen, zij wenen, zij klagen. Ze zullen hun leider verliezen, zo denken zij. Maar zal ik dan altijd bij hen moeten blijven? Zijn zij niet in staat met alles wat ik hun geleerd heb, hun eigen weg te gaan?

Ik vraag het aan hem die ik altijd Elisa heb genoemd. Ik kijk hem aan en ik weet dat hij het kan. Waarom neemt hij mijn mantel niet op? Ik buk, pak de mantel en geef die aan Elisa. ‘De mensen zullen altijd verdwalen’, zeg ik erbij. ‘Door wat ze doen en wat hen overkomt. Ze hebben iemand nodig met de macht van de Heer die hen leidt. Draag deze mantel en doe wat nodig is. Overzie de kudde die nu aan jou is en vertel hen keer op keer het verbond met God te onderhouden. Blijf ijverig in de boodschap zodat op een dag de zon opnieuw zal opgaan over een land vol vrede. Dat land van vrede kan alleen bestaan als het is bevolkt met mensen van liefde.’

Uit het niets raasde het voorbij. Alles viel van mij af. Zelfs mijn getergde lichaam. Ik kwam bij God, waarvan ik slechts kleine delen had gezien. Nu pas zag ik hoe hij is. Deze God zal nooit sterven wist ik. Hij wees mij een plaats vanwaar ik kon kijken naar de mensen. Ik voelde mij verbonden. En van tijd tot tijd, wanneer het nodig was, ondernam ik nog eens de tocht, de ademtocht, in de stilte van de nacht, om nogmaals te helpen, om nogmaals een mens te richten. Om nogmaals te zaaien van wat goed is. Omdat ik nu weet, dat het echt bestaat.

Ik ben Elia. Ik was en ik ben. Ik ben gericht door mijn Heer. Ik was bang en ik had te lijden. Keer op keer hielp hij mij overeind. Toen angst mij verlamde sterkte hij mijn hart met vertrouwen. Opdat ik de liefde zou kennen.

LEES MEER VAN

Jan Hein Blom-logo
0
    0
    Winkelwagen
    De winkelwagen is leegTerug naar de winkel